Kriegsgefangenenpost


Feind bleibt Feind

Stanislawow in 1939, op de website van Lysiuk Krystman, wiens familie er al in 1662 woonde >

Stanislau lag in Polen. Maar in 1942 eigenlijk al niet meer. Het westelijke deel van Polen was door Duitsland geannexeerd; Warschau en het overige deel van Polen werd het General-Gouvernement, op 1 augustus 1941 aangevuld met Galicië. Het Poolse Stanislawow was omgedoopt in het Duitse Stanislau.

De Oostenrijks-Hongaarse kazerne, waar Stalag 371 werd gevestigd, had een roerige geschiedenis achter de rug. Toen de grenzen van Europa na de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) in 1919, tijdens de Vrede van Versailles opnieuw werden getekend, kwam Stanlislawow in Polen te liggen. In 1939 ontwikkelde Hitler zijn plannen voor een aanvalsoorlog in Oost-Europa, en om daarbij de vrije hand te hebben sloot hij met Sovjet-leider Stalin het Molotov-Ribbentroppact. Daarin werd (o.m.) Polen verdeeld tussen het Derde Rijk en de Sovjet-Unie.

MordStanislau < Elisabeth Freundlich beschreef de vernietiging van de Joden in Stanislau in ‘Die Ermordung einer Stadt namens Stanislau’ (Wenen, 1986)

Op 1 september 1939 viel Duitsland Polen binnen en begon de Tweede Wereldoorlog. Op 17 september volgde de Sovjet-Unie. Stanislawow werd overgeheveld naar de Sovjet-republiek Oekraine.

Op 22 juni 1941 kwam er een abrupt einde aan de Duits-Russische vrede. Hitler startte Operatie Barbarossa, de inval in de Sovjet-Unie, en rukte in een Blitzkrieg op naar de stadsgrenzen van Leningrad, Moskou en Stalingrad.

Onmiddellijk na de Duitse inval in de Sovjet-Unie begon Duitsland in de veroverde gebieden met de Endlösung der Judenfrage. Uit Stanislau was de overgrote meerderheid van de rond 25.000 Joden al gedeporteerd toen in augustus 1943 het getto werd omsingeld en de laatste overlevenden daar geliquideerd. Ongeveer honderd Joodse onderduikers wisten de oorlog in Stanislau te overleven.

Stanislau ligt nu definitief in Oekraine en werd in 1962 omgedoopt werd Ivano-Frankivsk.

Hiërarchie

Eén van de belangrijkste bronnen voor de omstandigheden in de Stalags en Oflags is 'Onder de vlaggen van Zweden en het Rode Kruis' (pdf), een proefschrift (1997) van David Jan Smit, met een uitvoerig overzicht van de inspectiereizen van Zweedse artsen van het Rode Kruis naar Duitse krijgsgevangenenkampen. Het is een medisch-historische studie naar aspecten van internationale bescherming van en hulp- en zorgverlening aan Nederlandse militairen in Duitse krijgsgevangenschap van 1940 tot 1945. Stanislau en Neubrandenburg komen uitgebreid aan bod.

Het regiem in de kampen was onderworpen aan de Derde Conventie van Genève en het daaraan ontlleende Krijgsgevangenenverdrag van 1929. In de kampen, zegt Smit (pag. 30), heerste een militaire hiërarchie, zowel bij de bewakingsdiensten als binnen de diverse nationaliteiten. Krijgsgevangenen met Britse en Amerikaanse nationaliteit werden door de Duitse kampleiding bevoorrecht boven andere nationaliteiten; zij werden door het OKW als wisselgeld beschouwd bij eventuele toekomstige onderhandelingen met de geallieerden. Na de Amerikanen en de Britten kwamen Fransen; zij waren sinds 1940 in krijgsgevangenschap en met het grootste aantal eisten zij de oudste rechten op. De overige nationaliteiten, waaronder Nederlanders, Italianen en Russen, kwamen volgens mededelingen van ex-krijgsgevangenen, in de onderste regionen van de hiërarchie terecht. De Polen waren er het slechtste aan toe: hun land bestond niet meer; het was verdeeld tussen Duitsland en de Sovjet-Unie. Ze kregen de status van 'geïnterneerden' en vielen daarmee buiten de Conventie van Genève. (Smit, pag. 48)

Feind bleibt Feind

Het Vorschrift für das Kriegsgefangenenwesen, de richtlijn voor Duitse soldaten hoe te handelen met krijgsgevangenen > maakt duidelijk dat de bewaking niet te vriendschappelijk met de militairen om diende te gaan: ‘Feind bleibt Feind’ en ‘Privatunterhaltungen mit Kriegsfefangenen möglichst vermeiden’.

Het militaire bestuur van een Duits krijgsgevangenenkamp bestond uit een commandant, zijn plaatsvervanger en twee of drie toegevoegde officieren. Voor de dagelijkse werkzaamheden en taken was personeel werkzaam in sectoren als het kampbeheer, verpleging en verzorging, censuur en vertaling. Voor de bewaking werden Landschützenbataillone ingezet; eenheden die niet meer geschikt waren voor frontdiensten. Voor een kamp met 10.000 krijgsgevangenen waren doorgaans twee Bataillone nodig. (Smit, pag. 28)

Censuur

In artikel 40 van de Conventie van Genève werd de censuur op het postverkeer en de pakketzendingen geregeld. Alles wat op dit gebied binnenkwam of uitging, werd onderworpen aan de censuur. In ieder kamp waren censors aangesteld, met elk een eigen censuurstempel, met


Het Kriegsgefangenenprotokoll; het reglement voor de behandeling van krijgsgevangenen, dat elke bewaker kreeg uitgereikt. Met onder meer de volgende aanwijzingen: een vijand is een vijand, en dient als zodanig te worden behandeld; het wennen aan de dagelijkse omgang met krijgsgevangenen en verkeerd begrepen mensvriendelijkheid leiden gemakkelijk tot het verontachtzamen van de voorzichtigheid; let op overmatig bezit van levensmiddelen, kaartmateriaal, burgerkleding, verboden geld en eigen werktuigen; kranten die niet in Duitsland of in de door Duitsland bezette gebieden worden gedrukt, moeten uit handen van krijgsgevangenen blijven; persoonlijk contact met krijgsgevangenen moet worden vermeden; geen privégesprekken; denk altijd aan de gruwelijkheden die de Polen tegenover onze volksgenoten hebben begaan. Bedenk altijd dat jij een Duitser bent. (Smit, pag.50}

daarin zijn persoonlijke nummer. Op deze wijze was altijd een controle achteraf mogelijk. Ook de Rode-Kruispakketten werden aan censuur onderworpen. (Smit, pag. 77)

Het was een hele ceremonie, schrijft Henk de Pater:

Vanmorgen heb ik je pakje ontvangen met de briefopener. Ik vond het echt aardig. Ik krijg zoveel pakjes opgestuurd dat het elke dag wel St. Nicolaas lijkt. Een vast iemand van de kamer gaat tweemaal per dag horen of er pakjes zijn. Als dat zo is, word ik gewaarschuwd. Moet dan eerst teekenen en daarna in de rij staan. Dan wordt het pakje onderzocht en krijg je de zaak mee naar de kamer. Je bent natuurlijk altijd in spanning of het pakje wel goed overgekomen is. (10 mei 1943)
De overvloed aan post bracht de censuur zelfs in de problemen. Een Zweedse diplomaat, die een bezoek aan kamp Stanislau bracht, kreeg op 30 september 1942 van de kampcommandant het verzoek 'de privé-zendingen uit Nederland te doen verminderen'. De censuur was niet opgewassen tegen de hoeveelheid pakketten. (Smit, pag. 41)

Zulk bezoek van het Zweedse of het Zwitserse gezantschap, de twee neutrale landen die als beschermende mogendheden voor de krijgsgevangenen in Europa optraden, kwam eens in de vier of vijf maanden. G. van Amstel beschrijft de gevolgen in 'Een zak met vlooien':

Kwam zo'n knaap op bezoek dan waren de Duitsers al een tijd van tevoren zo druk als een klein baasje. Het hele kamp werd grondig schoongemaakt en opgeknapt.
Om de één of andere reden stond Stalag 371 bij Stanislau in een bijzondere belangstelling bij Duitse autoriteiten, constateert Smit. Er is geen kamp met Nederlandse krijgsgevangenen te noemen, waar zoveel autoriteiten op inspectiebezoek zijn geweest na aankomst van de Nederlanders in augustus 1942. Tot het einde van dat jaar werd het kamp bezocht door zeven autoriteiten van Duitse, Zweedse en Zwitserse nationaliteit. In 1943 werd het aantal bezoeken en inspecties al wat minder, het liep terug tot vijf. Na oktober 1943 bleven de Duitse autoriteiten weg. Oflag 67 bij Neubrandenburg kreeg alleen bezoekenvan Zweedse en/of Zwitserse vertegenwoordigers. De verminderde belangstelling van Duitse zijde wordt door Smit toegeschreven aan het keren van de krijgskansen. (pag. 89)

Wachten op post

Voorlopig was de postbode de enige contactpersoon tussen kamp en vaderland. Het postverkeer was echter aan beperkingen onderhevig.

Volgens het Krijgsgevangenenverdrag van 1929 mochten oorlogsvoerenden per maand vaststellen hoeveel brieven en briefkaarten per maand door krijgsgevangenen mochten worden verzonden en zou die post 'langs de kortste weg' worden overgebracht. Zij mochten ook postpakketten ontvangen met levensmiddelen en andere levensbehoeften zoals kleding. Ook boeken waren toegelaten. Die zouden overigens wel aan de censuur worden onderworpen. Bij de controle van pakketten die voedsel zouden kunnen bevatten moest een vertrouwensman aanwezig zijn. (Smit, pag. 130)

Te ontvangen brieven werden 'unbeschränkt auf jedem Papier' toegelaten. Maar post die het kamp uit ging moest aan voorwaarden voldoen (Smit, pag.167):

Formularzwang besteht für alle ausgehende Briefpost (Briefe u.Karten). Briefpapier nur von der Firma Bargou Söhne, BerIin.
Henk de Pater, die zich op 1 maart 1943 in Utrecht meldde, stuurde elf dagen later zijn eerste brief uit Stanislau:

Ik ben hier in goede welstand aangekomen. Het valt hier best mee.(...) Wij zijn hier Dinsdag aangekomen. Ik wist niet dat Europa zo groot was. Als ik uit het raam van mijn kamer kijk, zie je hoge bergen. Net Zwitserland, weet je wel.
Die kwam kennelijk pas op 26 maart bij zijn vrouw Coby in Amsterdam aan:

Dolgelukkig ben ik met je brief. Ik mis je, maar ik sla me er wel door heen, hoor! Je ouders ook.
Elk nieuw levensteken werd met spanning afgewacht (6 mei 1943):

Vanmorgen stond ik al in de deur je brief af te wachten. Ik voelde gewoon dat ik vandaag post van je kreeg.
En dat was wederzijds (16 mei 1943):
Mijn Lieve Pucky, je moet je vooral niet ongerust maken als de post soms lang weg blijft. Dat gebeurt hier ook. Soms heb ik een paar weken niets en dan komt alles tegelijk.
Kennelijk werd er soms post gestolen, schrijft Coby (27 juli 1943):
Dat pakje van 13 Mei met de foto kan je wel als verloren beschouwen. Degene die het gestolen heeft, had er lekker toch niet veel aan. Er zat namelijk niet zoveel bijzonders in, want ik was juist door alles heen. Het is wel het laagste om van een krijgsgevangene die al zoveel ontberen moet nog te stelen.
Of raakten brieven zoek, aldus Henk (10 oktober 1943):
Ik mis brieven uit Juni en Juli. Ik zal ze maar afschrijven.
En dan kwamen er opeens een paar tegelijk (19 december 1943):
Gistermorgen belde de post hard, ik vloog naar beneden en tot mijn grote blijdschap lagen er zowaar 3 brieven en een briefkaart van je.

Spoorwegstaking

Op 11 september 1944 klaagt Coby:
De post komt erg slecht door, zoo heb ik jouw brief voor mijn verjaardag ook nog niet ontvangen, want op het oogenblik gaat er geen spoor en tram meer en zitten we zonder licht. En dat allemaal omdat het spoorwegpersoneel staakt.
De Spoorwegstaking had dramatische gevolgen. 'Na september 1944 kwamen uit het nog bezette deel van Nederland, als gevolg van van de Spoorwegstaking, geen post en pakketzendingen meer naar de krijgsgevangenkampen, zegt David Jan Smit (pag. 39). Op 16 oktober 1944 vraagt Coby bezorgd:
Al zes weken geen post meer van je ontvangen. Je schreef je ouders dat je weer van het ziekenzaaltje af was. Ben je dan ziek geweest? Daar weet ik niets van. Toch niets ernstigs hoop ik?
Op 20 november 1944 meldt Henk:
Hier nog steeds geen bijzonderheden. Post ontvang ik niet meer. Nog steeds is m'n laatste post van 1 September.
En Coby laat op 4 maart 1945 weten:
Eindelijk weer post van je ontvangen. Twee maanden had ik niets meer van je gehoord. Fijn dat je het nog goed maakt.
Het is haar laatste reactie op een brief uit Neubrandenburg. Er komt geen post meer uit Duitsland. Totdat Henk de Pater op 27 mei 1945 schriijft:
Alles goed, veel meegemaakt. De helft is hier al weg, naar huis. Hoop gauw te komen. Ik ga dan naar mijn Moeder, aangezien ik niet weet waar jij momenteel woont. Aan alles komt een eind. Ook aan Duitsland. De moffen zijn kapot! Heel veel liefs van je innig liefh. Henk.

Inhoud | Verder met: Kaltgestellt


Make a Free Website with Yola.