Kriegsgefangenenpost


’Niks’ meegemaakt

Iedere terugkerende krijgsgevangene heeft zijn eigen verhaal. Henk de Pater maakte, op weg naar huis, heel andere dingen mee dan bijvoorbeeld mr. Müller uit Venlo.

De Nederlandse officieren die terugkeerden moesten zich eerst melden voordat ze naar huis konden:

Na aankomst van de duizenden krijgsgevangenen in Nederland werden zij opgevangen in ontvangstcentra en nogmaals geregistreerd. Begin 1945 werd het Centraal Indeelingsbureau van de Koninklijke Landmacht opgericht dat de taak had de terugkerende krijgsgevangenen te registreren en op politieke betrouwbaarheid te controleren. Het Bureau Repatriëring Krijgsgevangenen droeg zorg voor de opvang van de krijgsgevangenen in de ontvangstcentra in Nederland. De Van Horne-Kazerne te Weert werd ingericht als ontvangstcentrum voor militairen van de Koninklijke Landmacht, het repatriëringscentrum in Doorn had dezelfde functie voor personeel van de Koninklijke Marine. Ook een derde centrum in Austerlitz diende voor de opvang van Nederlandse ex-krijgsgevangenen, zowel uit Europa als uit Nederlands-Indië.

Iedere teruggekeerde officier, die zich meldde in het Ontvanstcentrum Gerepatrieeerde Krijgsgevangenen in Austerlitz, bleef ‘in werkelijken dienst, doch krijgt 3 maanden buitengewoon verlof, welk verlof tusschentijds kan worden ingetrokken’.

Zelden welkom

De kille ontvangst van de Nederlandse officieren was geen uitzondering. De NOS wijdde in haar serie ‘De Oorlog’ een aflevering aan de loodzware jaren die volgden op de bevrijding in 1945 met o.a. een fragment over de terugkeer van dwangarbeiders (zie 2e item rechts)..
De schok was enorm, toen duidelijk werd wat er zich in de Duitse vernietigingskampen had afgespeeld. Vooral de joodse gemeenschap in Nederland bleek grotendeels uitgemoord; en degenen die wél terugkwamen voelden zich hier maar zelden welkom.
Dat gold voor Joden, voor dwangarbeiders, voor Nederlanders uit de Indische kampen (scroll bijv. naar zuster Riek van Emmerik)

Dat gold ook voor de Nederlandse officieren in krijgsgevangenschap

Het grote zwijgen

Bijna elk verhaal uit een van deze groepen werd letterlijk doodgeslagen met de standaardopmerking van Nederlanders die ‘de oorlog hadden meegemaakt’: ‘Maar wij hebben het hier ook heel erg gehad’.

Dat zal niemand hebben ontkend. De krijgsgevangenen al helemaal niet, want zij hadden, in vergelijking met vrijwel iedereen, eigenlijk ‘niks’ meegemaakt. Zij zaten 'veilig'opgesloten, min of meer onder bescherming van de Conventie van Genève, en waren verzekerd van verzorging, totdat ook in Duitsland de grote schaarste toesloeg en de Rode Kruis-pakketten uitbleven door organisatorische problemen. En hun lot stond helemaal in geen enkele verhouding tot dat van de miljoenen slachtoffers van de vernietigingskampen tijdens het Nazi-regime.

Maar voor grote groepen ooit ontheemden uit de oorlog begon daarmee ‘het grote zwijgen’.

Naar Indië

In 1948 deed het Vaderland opnieuw een beroep op (dan) kapitein De Pater. De Nederlandse kolonie Indonesië, de ‘Gordel van Smaragd’, was na het vertrek van de Japanners bezig zich aan een hernieuwde Nederlandse greep te ontworstelen. In de aflevering van ‘De Oorlog’ hierboven wordt geconstateerd:

Nederland had de deviezen uit de Indische economie hard nodig, al was het maar om die enorme militaire inspanning te kunnen betalen. Toen de bodem van de schatkist in zicht kwam, eiste PvdA-minister Lieftinck van zijn collega’s dat er een militaire actie zou komen om de plantages in Indonesië weer open te krijgen, zodat er weer financiële middelen beschikbaar zouden komen.
Die actie kwam. Uiteindelijk zijn meer dan 100.000 Nederlandse soldaten in de strijd geworpen. Onder hen Henk de Pater, die voor anderhalf jaar naar Nederlands-Indië werd gezonden.

De regering had het over ’politionele acties’; een ander woord voor ‘oorlog’. Er werden, met name door troepen van kapitein Westerling, ‘oorlogsmisdrijven’ gepleegd, die echter ’excessen’ moesten worden genoemd.

Het leverde Nederland open wonden op, die ruim zestig jaar later nog steeds niet zijn geheeld.

Desinteresse

Ondanks het feit dat er heel veel is geschreven over de Tweede Wereldoorlog, is het lot van de krijgsgevangenen nooit eerder volledig bestudeerd, constateert David Jan Smit in zijn proefschrift over de inspecties van de kampen (pdf) door Zweden en het Rode Kruis (pag. 195). Voor dit gebrek aan interesse voert hij drie belangrijke redenen aan:

1. Onmiddellijk na de oorlog was het land bezig met herstel
2. Het leger moest nieuw worden opgezet en
3. Het leger werd vervolgens naar Nederlands-Indië gestuurd voor een koloniale oorlog.
Ook speelt een rol dat het voor geïnteresseerden altijd interessanter is over glorieuze of smadelijke facetten van oorlog te lezen, dan over mensen die werden gedwongen te werken in fabrieken of over mensen die zich mateloos verveelden.

De studie eindigt met de waarschuwing van generaal S.H. Spoor (1902-1949), die in een kerstpakket aan zijn mannen het gedichtje meegaf:

"Wij wenden ons tot God en Jan Soldaat,
Als hoge nood en bittere strijd ons wacht.
De nood voorbij, het land in vredesstaat,
Vergeten wordt de Heer en Jan Soldaat veracht".

Kinderwens

De in de brieven telkenmale verwoorde kinderwens is verhoord. Henk en Coby de Pater kregen drie dochters. De oudste, eveneens Coby genaamd, overleed op 20-jarige leeftijd. Ook Henk en Coby zijn gestorven; hij in 1986, zijn echtgenote in 1998.

De periode in krijgsgevangenschap en het barbaarse optreden van het Russische leger beheersten in toenemende mate zijn leven.

Inhoud | Verder met: Maart 2012: Herdenking in Ivano Frankivsk


Make a Free Website with Yola.