Kriegsgefangenenpost


Een tunnel in Neubrandenburg

Het nieuwe kamp waarin de Nederlandse officieren terechtkwamen, lag bij het stadje Neubrandenburg. Het was, zegt De Jong, een uitgestrekt barakkenkamp waarin zich al ca. zesduizend Franse, Belgische, Britse, Poolse, Servische en Russische krijgsgevangenen bevonden; later kwamen daar ook nog Amerikaanse bij.

(De Jong (8-I, pag. 143) en sommige anderen gebruiken ‘Neu-Brandenburg’, maar de meeste krijgsgevangenen, ook Henk de Pater in zijn brieven (op één keer na), in de meeste andere documenten en door de stad zelf worden de twee woorden aan elkaar geschreven. Het lijkt een kneuterige kwestie, maar in dit digitale tijdperk heeft het zin alle varianten te onderzoeken).

De Nederlanders werden er in een apart gedeelte ondergebracht dat met een dubbele prikkeldraadversperring van de rest van het kamp gescheiden was. De barakken waren primitief en vergeven van wandluizen. De douche-gelegenheden waren onvoldoende en een sportterrein ontbrak. Bovendien moest men veel te dicht opeengepakt slapen.

Dertig kilometer ten zuiden van Neubrandenburg lag nog een ander kamp, dat een verschrikkelijke naam heeft gekregen; het vrouwenkamp Ravensbrück.

Neubrandenburg

Kaart uit het proefschrift (2003) van Leendert Johannes Paul: ‘Uns gab’s nur einmal’ - Mecklenburg-Vorpommern voor en na de Duitse hereniging (pdf). Het Kamp Neubrandenburg komt er niet aan de orde; de nadruk ligt op de ontwikkeling in de DDR-tijd.

Op 21 januari 1944 laat Henk de Pater weten:

Van 11 tot en met 17 Januari zijn we op reis geweest. Vind je het nu niet een fijn idee dat ik nu zo'n duizend kilometer dichter bij je ben? Was ik maar weer thuis.
Geen woord over de kou, de spanningen en het gedwongen reizen op blote voeten. De verhuizing dringt begin februari door tot Amsterdam:

Eindelijk post van je gehad en vernomen dat je overgeplaatst bent. We hadden juist eergisteren definitief bericht van het Roode Kruis ontvangen. Ja, ik ben ook heel blij dat je zo'n eind dichterbij bent, maar is het er nogal rustig in de buurt? (3 februari 1944)
Het bleken ‘gemengde gevoelens’ te zijn:

Wat zou ik toch graag bij je zijn, maar nog even geduld. Het is hier anders stukken minder dan in Stanislau, maar ook dat went wel. (30 januari 1944)
Amsterdam was daar al van op de hoogte:

Hoe is het nu in het nieuwe kamp? Naar ik hier van de dames in de buurt hoor, moet het er erg slecht zijn evenals de reis is geweest. Ja lieveling, zie je er nog maar eventjes door heen te slaan. Heus, je bent nu spoedig bij me. Hoor. Ook zijn er veel gevlucht hè? Zaterdagavond was ik bij mevrouw v.d. Pol, een dochter van die grafsteenhouwerij op de Middenweg, haar man is al sinds de 10e januari aan het wandelen. Ze vindt het niks prettig en maakt zich nu zo ongerust. Nu, ik ben blij dat jij maar niet gedaan hebt hoor, want je weet toch maar niet wat er van komt en het contact met elkaar is dan ook helemaal verbroken. (7 februari 1944)
Het was eerder een rusthuis:

Je Man bevindt zich nog steeds in de beste welstand in Neu-Brandenburg. Het cabaret zorgt alweer voor wat stemming al gaat het hier nog zeer primitief. 's Middags na vijven mogen we de barak niet meer uit. Slaap kom je hier niet te kort. Zoo van 's avonds 9 uur tot de volgende morgen 8 uur. Dus bijna de klok rond. Het weer is erg winderig, trouwens ik ook wat dat laatste betreft. Maar dat is niet zo erg, want dat zijn we allemaal. (11 maart 1944)
Zonder privacy:

Zeg, hoe slaapt het eigenlijk in een kamer waar je niet met 100 anderen ligt? (13 mei 1944)
En machteloos:

Het enige wat we kunnen doen is bidden dat deze oorlog zoo gauw mogelijk tot het verleden behoort. (15 juni 1944)
In de wetenschap dat het nog altijd erger kon:

Hoeveel menschen zouden er momenteel wel niet met ons willen ruilen. (13 augustus1944)

Ouden van dagen

Tittmoning Kasteel Tittmoning in Beieren (website Stanislau 1942-1945, onderdeel boekenserie ‘Onderdrukking en verzet’) >

Generaal-majoor H. Hackstroh, de kampoudste in Neubrandenburg, protesteerde tegen de primitieve huisvesting; volgens hem een schending van de Geneefse Conventie. Het gevolg was, schrijft De Jong, dat ruim 350 officieren - de vlag- en opperofficieren en de oudere hoofdofficieren, en bovendien enkele lijders aan astma - in mei 1944 per trein overgebracht werden naar een oud kasteel in Tittmoning, in het zuidoosten van Beieren. Tijdens de reis moest iedereen weer zijn schoenen en sokken inleveren. Later volgde nog versterking met een aantal Nederlandse onderofficieren en soldaten die moesten fungeren als hun ordonnansen en oppassers. In januari 1945 werden ook nog de kapiteins Van den Heuvel en Van den Wall Bake (in 1962-’63 Bevelhebber der Landstrijdkrachten) naar Tittmoning overgebracht: het was tot de Duitsers doorgedrongen dat zij een leidende rol hadden gespeeld bij de voorbereiding van ontsnappingen. Ze werden daar op 5 mei 1945 door de Amerikanen bevrijd.

Acht geslaagde vluchten

Er zijn, meldt De Jong, uit Neubrandenburg in totaal 27 officieren ontsnapt. Van hen hebben de Duitsers er acht niet meer weten te vinden. (De Jong 8-I, pag. 144)

Sommigen wisten zich te verbergen op een plaats waarvan de controle opgeheven werd. Veertien officieren wisten buiten het kamp te komen doordat zij, verkleed als Russische oppassers onder geleide van een 'Duitse' bewaker (die een perfect nagemaakt geweer droeg), voorzien van alle nodige papieren, de hoofdingang passeerden.

De Haarlemse ondergrondse krant The London News (Historische Kranten, Koninklijke Bibliotheek) had daar 20 februari 1944 uitvoerig verslag van gedaan:

Een stout stukje was de ontsnapping een der eerste dagen uit het nieuwe kamp van een officier, die een Duitsch uniform had bemachtiogd., met 20 anderen, gestoken in Servische uniformen, die zij in het Lager hadden aangetroffen. Luid vloekend beval hij de poort te openen, hetgeen geschiedde, en in gelid marcheerde het troepje weg. Zij brachten het na veel omzwervingen tot vlak bij de Nederlandsche grond. Door Nederlandsche arbeiders waren ze geholpen aan Ausweisen en andere papieren. Een pech echter was, dat de arbeiderstrein waarmee ze naar Holland reisden, in Rheine, even voor de grens, 24 uur oponthoud had. Sommigen maakten daarvan gebruik om door de plaats te slenteren, hetgeen een Duitsch politieman opviel. Slenterende arbeiders zijn er niet veel in Duitschland! Hij bracht ze naar een Duitsch officier, die de papieren inkeek en meteen zei: Zeg maar uit welk kamp jullie zijn! Anderen uit dit groepje zijn echter niet gepakt en de eerste dagen zijn er ook nog anderen uit het kamp ontsnapt, die niet allen weer gepakt zijn. Thans is de bewaking verscherpt en is uitbreken zeer moeilijk. Zij hebben echter llen goede hoop dit jaar weer vrij te komen. Bovendien is het een prettig gevoel toch weer wat dichter bij huis te zitten!
De Jong gaat verder:
Anderen kwamen weg doordat zij overdag door de prikkeldraadversperring wisten te komen. Daarvoor was dan wel een ‘zorgvuldig beraamd geheel van acties’ nodig waarbij de aandacht van alle Duitse bewakers moest worden afgeleid. Daarbij waren ‘wel een tweehonderd officieren ingeschakeld'.

Twee andere met zorg voorbereide ontvluchtingsoperaties, meldt De Jong, werden in een laat stadium aan de Duitse kampleiding verraden . De officieren die voor dat verraad verantwoordelijk waren, zijn na de oorlog gestraft.

tunnel

'Ontvluchtpoging met moderne snufjes'. Tekening van een onbekende officier uit barak 16B in Oflag 67 bij Neubrandenburg: de grote mislukte ontsnappingspoging in voorbereiding. (Tekening Nederlands Instituut voor Militaire Historie, Krijgsgevangenschap en kampen, toegang 444, inventarisnummer 38)

Tunnel

De inhoud van de kist met ‘Musik’ erop kwam zonder problemen in Neubrandenburg aan. De bijlen, tangen, hamers, vijlen en schoppen, bovendien een boomzaag, een grondboor en enkele koevoeten, die zo uit Stanislau waren gesmokkeld kwamen zeer van pas bij de aanleg van een vluchttunnel. De Jong citeert de bijzonderheden uit ‘De zak met vlooien’ van G. van Amstel:
De aanleg begon eind maart '44 en werd week na week, maand na maand met voorzichtigheid voortgezet. Er werd daarbij ca. 200 meter onderaardse gang uitgegraven waartoe bovendien diverse verticale schachten, sommige voor de luchttoevoer, aangelegd moesten worden tot een gezamenlijke lengte van 60 meter. Al dit graafwerk vergde dat bijna 20.000 kistjes met zand, elk 20 kilo wegend, naar boven gesleept werden waar men het zand (125 kubieke meter) onder de vloeren van de barakken en op tal van andere plaatsen zorgvuldig verborg, want de Duitsers letten bij hun regelmatige controles op los zand, dat immers steeds de duidelijkste aanwijzing dat ergens gegraven werd. De tunnel en de schachten werden afgewerkt met ruim 7 km aan planken - een deel daarvan was uit de bedstellen gesloopt - schoppen, een blaasbalg, een centrifugaal-pomp, zeven zandkarretjes, 160 meter luchtleiding, een schakelbord, koplampen en wat dies meer zij vervaardigd.
Vijf maanden werd door de officieren op die manier in ploegen doorgewerkt. Totdat de natuur er een hardvochig einde aan maakte:

Helaas, op 1 september 1944, deed zich een wolkbreuk voor boven Neubrandenburg. Het gevolg was dat de grond boven het uiteinde van de tunnel, die al ver buiten de omheining gevorderd was, instortte. Midden in een tomatenveld ontstond een enorm gat. 'De aarde beweegt!', hoorde men een Duitse schildwacht roepen - de tunnel was ontdekt.
Nog diezelfde dag werd aan een nieuwe tunnel begonnen, maar die kwam niet meer af.

plattegrond

Plattegrond van Oflag 67, kamp Neu-Brandenburg. Op de plaats van de uitgebrande barak ontstond een prachtige siertuin, die tot ontmoetings- en zonnebaadplaats zou uitgroeien. (Illustratie uit 'De zak met vlooien' van G. van Amstel)

Overvol

In de loop van 1944 werden aan de groep te Neubrandenburg enkele tientallen reserve-officieren toegevoegd die in Nederland ondergedoken maar daar ontdekt waren. In januari 1945 kwamen er rond 500 reserve-officieren bij, die in 1943 naar een kamp in de buurt van Lissa (thans Lezno) waren gebracht. Daar werden ze op 5 mei 1945 door de Amerikanen bevrijd.

Het Nederlandse kampgedeelte in Neubrandenburg werd dus voller dan ooit, constateert De Jong (8-I, pag. 145). Dat was niet het enige grote probleem. In de eerste negen maanden van 1944 hadden de officieren vijfmaal een pakket van 5 kilo van het Nederlandse Rode Kruis ontvangen, aangevuld met nog omvangrijker zendingen van het Internationale Rode Kruis uit Genève. De transporten in Duitsland liepen evenwel meer en meer spaak. En sinds de Spoorwegstaking vanaf 17 september 1944 arriveerde er niets meer uit bezet Nederland. Alleen uit de Verenigde Staten werden nog pakketten ontvangen.

Dat betekende, zegt de Jong, dat er vanaf eind 1944 in Neubrandenburg (en waarschijnlijk ook in Tittmoning) honger geleden werd.

Inhoud | Verder met: Oflag 67 - Jaarverslag 1944


Make a Free Website with Yola.