Naar Stanislau
< Kapitein Van Dulmen Krumpelman maakte een serie fraaie potloodteekeningen van zijn verblijf in Langwasser, Stanislau en Neubrandenburg. (Uitgegeven april 1948 door het Ministerie van Oorlog en toen te koop voor 25 gulden). Klik illustratie voor menu. Zie ook de site Stanislau 1942-1945.
In één van die goederenwagons zit ook de 26-jarige Henk de Pater uit Amsterdam, tweede luitenant der infanterie. Vier dagen is hij getrouwd als hij afscheid neemt van zijn jonge bruid en van zijn ouders. In Enschede ziet hij kans een één-regelig briefje uit de trein te smokkelen:
‘Hou jullie taai. Ik denk veel aan jullie.’Acht dagen duurt de reis. Met nauwelijks eten en drinken. Net als ze Nederland uit rijden, ter hoogte van Almelo, zingen ze nog uit volle borst het Wilhelmus. Als afscheid van hun vaderland, met achterlating van hun familieleden en gekweld door de vraag of ze elkaar ooit nog terug zullen zien.
Ergens in Polen krabbelt Henk de Pater nog op een een stukje papier.
‘Alles gaat goed met mij. Alleen erg veel dorst gehad. Drie dagen geen drinken. In Enschedé heb ik nog een kladje uit de trein gegooid. Hebben jullie dat nog ontvangen? Schrijf dan maar dat mijn aquarium stuk is’.
Cavaleriekazerne
In Het ‘Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog’ (hierna De Jong) is één alinea gewijd aan de oproep waardoor (ook) Henk de Pater in Stanislau terecht kwam:
De groep der beroepsofficieren werd begin maart '43 versterkt met ruim honderdveertig reserve-officieren die zich vóór de meidagen van '40 voor de beroepsdienst opgegeven hadden en ook al voor de overgang naar die beroepsdienst genoteerd stonden. Zij werden eind februari schriftelijk opge-roepen zich aan te melden in een kazerne te Utrecht. Bijna allen gaven aan die oproep gehoor (enkelen doken onder), werden vastgehouden en in vee-wagons naar Stanislau afgevoerd; die reis duurde zeven dagen. Aan een klein aantal was het gelukt op het eerste traject (Utrecht-Amersfoort) uit de wagons te springen -- nadien hadden de Duitsers hun bewaking verscherpt. (Deel 8, eerste helft, pag. 138)Kamp Stanislau (De Jong 8-1, pag. 135-146), ook bekend als bekend als Stalag 371 (Stammlager für kriegsgefangene Offiziere), bevond zich op een terrein van een oude Oostenrijkse cavalerie-kazerne die nog in Oostenrijk-Hongarije dienst had gedaan. Sinds de Duits-Russische overval op Polen in 1939 lag Stanislau in het Generalgouvernement, in Galicië (nu in Oblast Ivano-Frankivsk , in de westhoek van Ukraine, niet ver van Polen en Hongarije). Het was een groot stenen gebouw met muren van een halve meter dik, op een groot terrein dat omgeven was met een hoog hek van prikkeldraad, een looppad voor Duitse schildwachten en een bijna 5 meter hoge muur. Op de hoeken stonden wachttorens met mitrailleurs.
In het kamp waren alleen Nederlandse officieren opgesloten. Wel waren ca. honderd Russische krijgsgevange-nen en enkele Joegoslavische onderofficieren toegevoegd als oppassers en ordonnansen.
Eentonig
'Het alziend oog'. Tekening Kapitein J.G.H. Holsheimer. De tekening was 'Geprüft'; kwam dus door de censuur. >
Het bestaan in Stanislau was eentonig, aldus De Jong.
‘Men zat er in een uithoek van Europa, enkele dagreizen van het vaderland. Men was gescheiden van allen met wie men zich verbonden gevoeld had en
van wie men, onverhoeds opgepakt als men was, niet eens afscheid had kunnen nemen. Men had er de ganse dag niets van belang te doen, men had geen werk. Het leven werd
routine. Hoe er iets van variatie in aan te brengen? Er werd veel aan ontspanning gedaan. Verschillende sporten werden intensief beoefend, er kwamen een
kamporkest, een strijkkwartet en diverse bands voor lichtere muziek tot stand (de muziekinstrumenten werden ten dele door het Rode Kruis uit Nederland opgezonden,
ten dele in het Generalgouvernement gekocht), er werd een koor gevormd, dat o.m. meewerkte bij uitvoeringen van fragmenten uit Handels 'Messiah' en van Bachs
cantate 'Ich will den Kreuzstab gerne tragen', er werd cabaret gespeeld en er werden toneelopvoeringen gegeven, o.m. van Shakespeare's 'Comedy of Errors' (in vertaling) en
van Vondels 'Gijsbreght'.
Henk de Pater werd er later, na aankomst in Stanislau, aangenaam door verrast:
Alles gaat goed hoor. Donderdagavond zijn we naar het cabaret geweest, dat die lui hier in elkaar
hebben gezet. Het was buitengewoon goed.
schrijft hij in zijn tweede brief na aankomst (13 maart 1943).
Bovendien was er veel te lezen. Alleen al in de eerste elf maanden arriveerden er meer dan 17.000 boeken. Vaak waren het studieboeken - er werden veel cursussen gehouden; inclusief zelfs staatsexamens – maar ook glipten ‘specifiek militaire’door de censuur. De krijgsgevangen officieren werden verder uitstekend op de hoogte gehouden van de Duitse Kriegsberichte. De Jong:
Uiteraard werd dagelijks het Duitse Wehrmachtbericht aan een grondige analyse onderworpen.Mogelijkheden om die propaganda te vergelijken met andere bronnen ontbraken aanvankelijk:
Men beschikte in Stanislau niet over een clandistiene radio – in Neubrandenburg waren het er uiteindelijk zeven.
Geruchten
Dus 'leefde' men er op geruchten. Dat blijkt uit een bewaard gebleven dagboekfragment van een 24-jarige cadet-vaandrig in Stanislau:
Popel vangt op: inval Amerikanen te IJmuiden tevens in Belgie Noorwegen Frankrijk. Als een bliksemflits sloeg het door het kamp. ik voelde dat het waar was. De gemoederen hoog gespannen. Zeker was het nog niet. Ik kwam in een eigenaardige spanning. Dit was het, waar m'n zenuwen 2 3 mnden lang op wachtten. Waarom ik uit m'n evenwicht was geslagen en zo raar reageerde. De hele avond over hetzelfde onderwerp. zeer gemengde gevoelens. blijdschap met onrust en zelfs angst. (Uit: Dagboekfragmenten)
Colditz?
Als het over krijgsgevangen in Duitsland gaat, dringt zich al gauw een vergelijking op met de tv-serie Colditz die tussen 1972 en 1974 werd uitgezonden. In dat kasteel in Saksen werden vluchtgevaarlijke krijgsgevangenen opgesloten. Ook Nederlandse officieren die het ‘Eerewoord’weigerden te tekenen, kwamen daar terecht. Het regiem leek er streng maar rechtvaardig, maar het leek de gevangenen aan weinig méér te ontbreken dan hun vrijheid (die ze dan ook probeerden te bereiken met ontsnappingspogingen).In hoeverre het rauwe bestaan in Colditz in de tv-serie werd geromantiseerd is niet duidelijk, maar feit is dat de krijgsgevangenen in Stanlislau in primitieve omstandigheden leefden. Dat blijkt niet uit de brieven van Henk de Pater, die het thuisfront ongetwijfeld niet ongeruster wilde maken dan het toch al was, en een overvloed schetste aan voedings- en genotsmiddelen.
Ik heb tot op heden 3 pakjes ontvangen, alles is goed overgekomen behalve het roggebrood. U moet vooral zorgen dat de pakjes goed verpakt worden. Nu het warm wordt, moet U alleen dingen sturen die zeker goed overkomen. Vooral geen boter, Die hebben wij veel meer dan in Holland. (18 april 1943)Maar, weet De Jong, ‘het voedsel dat de krijgsgevangen officieren in Stanislau kregen was eentonig en vooral in het begin (in 1942) onvoldoende. Zij ontvingen evenwel grote hoeveelheden pakketten van het Nederlandse Rode Kruis, na augustus '42 gemiddeld eens in de zes weken een pakket van 5 kilo, waarvan de inhoud geleidelijk aan evenwel minder voedzaam werd. Daarnaast arriveerden er via het Internationale Rode Kruis zendingen uit de Verenigde Staten, Engeland en Argentinië; meestal levensmiddelen en rookgerei.
Wandluizen
Stalag 371, de oude kazerne waarin het krijgsgevangenenkamp Stanislau was gevestigd. Tekening van kapitein Van Dulmen Krumpelman in het album Langwasser, Stanislau, Neubrandenburg
De hygiënische omstandigheden lieten te wensen over. Henk de Pater:
Op het oogenblik zijn een stel van mijn kamergenoten bezig
luizen in hun bed aan het
zoeken. Op zich een spannende bezigheid. Hier wordt gezegd dat het houtluizen zijn, maar ze kunnen gemeen
bijten en zijn zo'n drie tot vijf mm. groot. Ook hebben we veel last van vlooien. Mijn lief Vrouwtje, denk
je nog vaak aan me. Ik voel me zoo ongelukkig dat jij nu alles alleen moet doen. Houd je flink. Er komen
betere tijden. (8 augustus 1943)
Dat bleek ook op een inspectie in Stanislau van de Duitse arts dr. F. Reuter, hoofd van de Abteilung Volksgesundheit van het General-kommissariat für Verwaltung und Justiz, in de herfst van 1942, na klachten vanuit bezet Nederland. De Jong:
Hij had veel aan te merken op de situatie die hij daar aantrof:
de rantsoenen waren te klein, men sliep te dicht opeengepakt (dr. Reuter vermeldt het niet, maar men had ook veel last van wandluizen), de wc's waren primitief,
in de ziekenbarak had men te weinig lakens, 'oude officieren die ik heb gezien, zagen', rapporteerde hij, 'er danig vermagerd en verzwakt uit... Ik kan mij niet voorstellen,
dat onder de gegeven omstandigheden nog een kwart van de officieren tevreden kan zijn met de in het kamp aangetroffen toestand.'
Het waren de pakketten die 'waarschijnlijk de voornaamste voeding' vormden, maar niet alle officieren ontvingen er voldoende van. De Lagerkommandant had overigens geconstateerd dat
'iedere Nederlander integendeel uiterst druk bezig is, zijn eigen voorraden alleen voor zichzelf te gebruiken...'
‘Er zullen wel uitzonderingen geweest zijn’, relativeert De Jong, maar ook: ‘Kennelijk werd het egoïsme gestimuleerd door de angst voor een terugkeer van de honger waaronder men al in Langwasser geleden had; er waren officieren die, terwijl anderen van maand tot maand afvielen, zorgvuldig eigen voorraden behoedden met vele tientallen blikjes levensmiddelen er in’.
Meer vreugd
Dat moet ongeveer de situatie zijn geweest toen Henk de Pater, elf maanden na de eerste lichting
officieren, in Stanislau arriveerde. De lichting na de scherpe oproep van Wehrmachtbefehlshaber Friedrich Christiansen eind april 1943 moest nog arriveren. In juni werden bovendien alle Nederlandse officieren uit
Colditz verplaatst naar Stalag 371 in Stanislau om andere Nederlandse krijgsgevangen te vergezellen.
Gisteren zijn er weer zo'n tachtig nieuwe menschen uit Holland gekomen. We zullen maar zeggen hoe meer zielen hoe meer vreugd. (Henk de Pater, 27 juni 1943)
In de loop van de tijd druppelden er nog circa 140 officieren binnen die waren ondergedoken, maar gepakt.