Kriegsgefangenenpost


Kaltgestellt

In het volkenrecht wordt een krijgsgevangene gedefinieerd als een combattant, die in de macht van de tegenpartij is geraakt. In geval van gevangenneming door de tegenpartij heeft de combattant recht op behandeling als krijgsgevangene. Het doel van krijgsgevangenschap is het verhinderen van deelneming aan krijgshandelingen door combattanten. (Smit, pag 25). Bijkomend voordeel was dat ze waren uitgeschakeld voor deelname aan het verzet. De krijgsgevangen officieren in Stanisllau en - later - Neubrandenburg waren kaltgestellt.

Op 6 september 1944 waren volgens het geallieerde opperbevel SHAEF in Europa 2.371.324 militairen in Duitse krijgsgevangenschap. Ze waren verdeeld over de volgende nationaliteiten: Frans 751.499; Russisch 674.648; ltaliaans 510.189; Brits 158.916; Joegoslavisch 123.014; Belgisch 65.821; Pools 52.337; Verenigde Staten 23.722; Nederlands 9.664; Noors 1.146; Grieks 319; Tsjechisch 49. Op 1 februari 1945 waren er volgens de steeds wisselende cijfers 11.296 Nederlandse krijgsgevangenen (Smit, pag. 49). Op 30 augustus 1943 bestond de bezetting van Stanislau uit 1560 Nederlandse officieren en 120 krijgsgevangenen van andere nationaliteit als kampwerkers. (Smit, pag.73) Veel dienstplichtingen werden ingezet om dwangarbeid te verrichten. Volgens artikel 27 van de Conventie konden officieren niet tot arbeid worden verplicht.

Er bestond zelfs een ' Stanislau-lied', zo bleek uit deze reproductie in de Beeldbank van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie. Tekst en muziek zijn overigens nergens te achterhalen. >

Verveling

Het dagelijks leven in de kampen was van "een grenzeloze verveling. Je kunt nu eenmaal niet - dag in, dag uit - studeren, kaarten, brieven schrijven, discussiëren en debatteren.

Pogingen om te ontsnappen mislukten meestal al bij de gedachte", citeert Smit een luitenant-generaal. (pag. 65)

Eén van de 24 reproducties van tekeningen
       uit het krijgsgevangenkamp Stanislau, gemaakt door krijgsgevangene G. Holsheimer, paardenarts der 1e klasse. Tekst en muziek van het Stanislaulied
De officieren en beroeps-onderofficieren ontplooiden allerlei activiteiten om hun tijd door te brengen. Er werden lezingen gegeven, cursussen gevolgd, muziek gemaakt, en plannen en voorbereidingen voor ontsnappingspogingen werden uitgedacht en soms ten uitvoer gebracht. Verder werden allerlei sporten beoefend; in kampen met meerdere nationaliteiten werden diverse competities georganiseerd.

Dagprogramma

Op 4 april 1943 geeft Henk de Pater een inkijkje in zijn dagprogramma:

Ik zal je voor de aardigheid eens een programma van vandaag geven. Vanmorgen om 7.30 uur reveille. Daarna brood eten, appèl en een beetje huishoudelijke diensten. Om twaalf uur had ik als maal een bord bruine boonensoep, havermouth en pruimen. Vanmiddag hebben we een bridge-drive gehouden. Daarna zuurkool gegeten en pap.
Daarnaast was er een grenzeloze verveling met eindeloos praten over de internationale toestand, zegt David Jan Smit. (pag. 76) ‘Er waren mogelijkheden om Duitse kranten te lezen, daarnaast werden in grote kampen gestencilde kampkranten gemaakt met nieuwtjes, artikelen en gedichten. Ondanks alle activiteiten bleef het bestaan leeg en zonder uitzicht, waardoor spanningen ontstonden in het geestelijke vlak'.

Sinterklaas

Op 5 december 1942 kwamen zelfs 25 Sinterklazen opdagen en eindigde het feest in een kloppartij, zo blijkt uit het dagboek van een 23-jarige cadet-vaandrig:

Voordat we naar Eetzaal A gingen, waar het feest off[icieel gevierd zou worden, veegden we met vlotte hand de kamer nog es aan, plaatsten de 4 tafels aaneen en gooiden er dekens overheen. 7 uur gingen we naar beneden. Overste de Jong, Adjudanten Kist en de Man. St Nic. was Menno en was zeer artistiek gekleed. Een knalrode deken om z'n schouders, kgf* op z'n bordpapieren mijter en meesterlijk met watten gegrimeerd. Hij was goed. Hij zeide getracht te hebben met zijn oude botten door het prikkeldraad te dringen maar dat dat met grote moeilijkheden gepaard ging. Het was niet zo de mijter op, maar bijna sodemieter op. Maar een oud man als hij liet zich niet afschepen. Hij had weinig tijd want hij moest nog naar onze collegas van zijn leeftijd in de 1o compagnie. (…)
Om 9.15 zou er voor [de] Jury een defile van alle Sinterklazen met Zwarte Pieten uit het gebouw plaats vinden waarna het mooiste paar met een prijs zou worden bekroond. (…) Er schenen ± 25 Sinterklazen te zijn.
Het leidde tot een reusachtige stoeipartij

De overblijfselen van Sinterklazen vlogen door de lucht. Mijters en kleden werden vertrapt. Een Sinterklaas werd in een draagbare vuilnisbak rond gezeuld, totdat hij met z'n kop naar beneden in de kokende menigte verdween en letterlijk vertrapt werd. 5 [minuten] later werd hij naar het lazaret gedragen. Maar dit hield de menigte niet tegen. Verderop werd er één echt in een zak gestopt en rond geslingerd als een baal vuil wasgoed! Zij stonden nog steeds met hun twaalven rond hun Sinterklaas, die een van de meest artistieke was, maar het grauw drong op, het zou niet lang meer duren. Op het laatste ogenblik doken er nog een paar van de potigste adelborsten op die inderhaast gemobiliseerd werd[en] en toen begon het. Onder een oorverdovend gehuil begon de aanval. Twee, drie aanvallers doken op elk der bewakers. Benen en armen maalden en trapten. De watten baard vloog weg, z'n mijter werd hem afgeslagen, z'n staf brak. Er werd hard en raak geslagen. Enkelen waren door het dolle heen. We vochten als leeuwen met een handvol lui (de meesten waren nog op de kamer de pakjes aan het uitpakken) tegen een overmacht. Het was een heerlijk gevecht. Er vloeide ook bloed, een knaap vocht door met een lange snee over z'n wang. (…)
Plotseling schoot Overste Sar naar voren, vocht zich een open kringetje en deze eerbiedwaardige ijzervreter schreeuwde: ‘Heren! Een oud krijgsman vraagt het woord’. Onder zijn hoge schelle stem verstomde het rumoer tot een gewillig luisteren. ‘We hebben StNicolaas gevierd. Het einde is niet geweest zoals de Jury en Commissie van Voorbereiding zich dat hadden voorgesteld, maar dat neemt niet weg dat het een prachtige dag is geweest. De jongeren en ook wel de ouderen hebben getoond dat er nog pit in zit en dat is ook wat waard. We zingen nu gezamenlijk: Het is mooi geweest. Daarna gaat iedereen rustig naar de kamers. (Uit: Dagboekfragmenten)

Allegaartje

De Zweedse rapporteurs en het Internationale Roode Kruis constateerden tijdens hun bezoeken aan het kamp trouwens dat het slecht gesteld was met kleding en schoeisel van de krijgsgevangenen. Met name de officieren die in 1943 in krijgsgevangenschap waren gevoerd, kwamen in de kampen aan met een allegaartje van oude uniformen uit mei 1940 en/of burgerkledingstukken van niet te beste kwaliteit.

In 1943 besloot de regering in een order te plaatsen voor de levering van tienduizend kledingpakketten, maar daar kwam niets van terecht. Smit (pag. 46) beschrijft dat de Duitsers tegen het sturen van burgerkleding waren; dat zou de kans op ontsnapping vergroten. De minister van Oorlog bestelde op 27 december tienduizend volledige uitrustingen (uniformen, ondergoed, sokken, zakdoeken, schoenen) in de Verenigde Staten, maar daarvoor bleek een te dure exportvergunnig nodig. De daarna in Canada bestelde kleding zou op 12 juli 1944 voor negentig procent zijn verscheept, maar uiteindelijk heeft niets de krijgsgevangenen bereikt. En op 2 maart 1945 waren er, ’wegens de chaotische toestand in het verkeerswezen’, geen transportmogelijkheden meer naar Duitsland.

Hygiëne

Volgens David Jan Smit stond de hygiënische toestand in de kampen in nauw verband met de aard van het aantal krijgsgevangenen en de gebouwen waarin ze gelegerd waren. Tekort aan water en schoonmaakmiddelen was een groot probleem. Daarbij voegde zich, met name in de houten gebouwen, de plaag van vlooien, luizen en ander ongedierte. Voor de persoonlijke hygiëne was het tekort aan zeep funest. Zelfs in een kamp als het Stalag 371 bij Stanislau, in feite een Oflag, met grote stenen gebouwen en een vrij constante bezetting van officieren en hulppersoneel, was het niet mogelijk de hygiëne behoorlijk te handhaven.

Blijkbaar was het zelfs in een kamp met stenen gebouwen niet mogelijk, het ongedierte de baas te worden. Het bestrijden van wandluizen bleef, ondanks allerlei desinfectie maatregelen, vrijwel altijd zonder resultaat. Door het tekort aan zeep en onvoldoende wasmogelijk - heden leverde de kleerluis veel ongemak. (pag.79)

Al op 17 november 1942, bijna een half jaar voor de komst van Henk de Pater, werd de gehele bezetting in Stanislau ingeënt tegen tyfus en paratyfus A en B. Hetzelfde gebeurde op 21 augustus 1944 in aflag 67 bij Neubrandenburg. In vrijwel alle kampen werd aan deze vormen van preventie veel aandacht besteed. Hierdoor zijn in de meeste kampen met Nederlanders geen grote epidemieën voorgekomen, constateert Smit (pag. 85)

Voedsel

Henk de Pater suggereert in zijn brieven naar hongerend Nederland dat het hem aan niets ontbreekt. Op 15 april 1943 ontvangt hij zijn eerste pakje van huis:

Vanmorgen je eerste pakje ontvangen. Alles is goed overgekomen. Alleen moet je vooral geen brood sturen, want dat was zwaar beschimmeld en moest ik zoo weggooien. Je kunt misschien beter meel zenden.
Zijn 'voedselpositie' verbetert erdoor:

Mijn voedselportie is dank zij de zorgen van U en Pucky zeer goed. U moest eens zien wat een prachtige broodjes we hier bakken, het lijkt wel cake. Vanmiddag heb ik al weer een pakje van Coby ontvangen van 1 Juni (18juni 1943)
Soms ging het helemaal verkeerd:

Vanmorgen het pakje ontvangen van 30 Juni. Je moet me beloven nooit geen komkommer of iets anders te sturen wat bederven kan. Haast alles moest ik weggooien. Het was één groote schimmelmassa. (10 augustus 1943)
Het Engelse Rode Kruis voorzag in een eerste levensbehoefte:

Van de week hebben we 450 Engelsche cigaretten gehad van het Engelsche Roode Kruis. U weet wel Pall MalI, die ik vroeger ook graag rookte. U kunt wel begrijpen hoe ze hier ontvangen zijn. Het ligt in de bedoeling er ons elke maand 250 te sturen. Zoodra ik weer een pakje kan sturen, zal ik aan U denken, hoor. (14 augustus 1943)
Plaats een paar tafels naast elkaar, zet daar een gezelschap op en de uitvoering kan beginnen. (Beeldbank NIMH - klik tekening voor gegevens) >


David Jan Smit trof tijdens zijn onderzoek een lijst aan van het weekverbruik per krijgsgevangene in 1942:

In Stanislau was het weekverbruik (28 sept tot 4 okt 1942) als volgt samengesteld: "Fleisch 300 gr; Fett 206 gr; Quark 93,75 gr; Nährmittel 402 gr; Zucker 175 gr; Dt.Tee 14 gr; Marmelade 262,5 gr; Brot 2000 gr; Kartoffeln 2100 gr; Gemüse und Hülsenfrüchte 135 gr; Gewürze und Zutaten: Salz = täglich 20 gr; Knoblauchpulver 0,03 gr".

Eén
    van de 24 reproducties van tekeningen uit het krijgsgevangenkamp, gemaakt door krijgsgevangene G. Holsheimer
Onduidelijk is wat onder Nährmittel moet worden verstaan, de vertaling levensmiddelen geeft niet aan welke. Voor de berekening is gekozen voor peulvruchten. Het verbruik werd nauwkeurig over drie maaltijden per dag gedurende de aangegeven week verdeeld. (Smit, pag. 68)

Overvloed en armoede

De brieven van Henk de Pater naar Amsterdam suggereren dat de krijgsgevangenen in Stanislau en later Neubrandenburg in overvloed verkeerden:
Post niets, maar wel veel pakjes. Een Maandag moet ik mijn 10e pakje halen in twee weken. Heusch lieve Ouders, ik heb hier best te eten hoor. Jullie kunnen best wat minder sturen. De pakjes die ik voor U heb klaar gemaakt schijnen nog hier te staan. Dus het zal nog wel even duren voordat ze in Holland zijn. (30 oktober 1943)
Op 19 december 1943 begint Coby echter te geloven dat het helemaal niet meevalt, daar in Stanislau:

Henk, ik schrok werkelijk van je foto. Je bent zo smal en mager geworden, hoe komt dat nou? Je schrijft dat je zoveel eet en allemaal lekkere dingen en wij sturen toch ook iedere week mooie pakjes.
Maar misschien stelt Henk haar op 3 januari 1944 nog gerust:

Je schreef dat je me zoo mager vond. Nu, dat is heusch niet zoo, alleen moet je niet vergeten dat dat een foto was van 30 Mei, dus toen ik hier nog maar een paar maanden was.
. De overvloed hield aan:

De laatste week heb ik van allerlei gehad uit Amerika, namelijk schoenen, scheerzeep, scheermesjes, scheerapparaat, handdoeken, borstrok, onderbroek, sokken, veters, garen, knopen, enfin ik weet het haast niet meer. 0 ja, gisteren nog 275 Engelsche cigaretten. Allerlei goede gaven dus. Maar alles kunnen ze van me cadeau krijgen als ik maar bij jou was. (23 februari 1944)

U raadt nooit wat er hier van het intern. Roode Kruis aangekomen is, namelijk bananen. Ik schaam me echt voor alle weldaden terwijl het in Holland zoo slecht wordt. Ik heb anders een boel thee, zeep enz voor jullie, maar ja hoe krijg ik het over. (9 maart 1944)

Moeder, wat ik nu schrijf meen ik heusch. Stuurt U vooral minder, ik heb veel meer dan ik op kan, bijv. wel 7 pakken meel. (26 april 1944)

Gek hè Moeder, dat wij hier werkelijk overvloed hebben van wat U tekort komt, zoals zeep, koffie, thee, enz. Ik heb geloof ik wel 30 stukken zeep. U weet wel van die groote. (24 juni 1944)

Met de zeep (zie hiervoor bij Hygiëne) was het kennelijk in orde gekomen. Het stond in schril contrast met de berichten van schaarste uit Nederland:

Coby naar Den Haag je pakje gehaald. Alles puik in orde, hoor. Coby sprong een gat in de lucht met dat stukje zeep en riep maar die schat toch en wat fijn die Nescafé en die thee. En dan het andere. (7 september 1943)

Nog heel veel kussen voor de prachtige pakketjes. De Nescafé is verrukkelijk en de chocolade zalig. Iedere avond ga ik met een stukje choco naar bed om er stil van te genieten. Ik ben heel optimistisch en zie het einde van deze verschrikking naderen. (9 september 1943)

. De vorige maand had ik nogal uitgaven gehad en is haast alles opgegaan. Alles is hier erg duur, haast alles in de zwarte handel. Groenten, schoenreparaties, melk enz. (31 maart 1944)

Tot mijn grote blijdschap zei de dokter dat ik me niet ongerust hoefde te maken. Tbc was het niet, maar bloedarmoede. Ik heb 20 procent te kort aan rode bloedlichaampjes, vandaar die rugpijn. Ik heb nu staalpillen en moet over 14 dagen terugkomen voor bloedonderzoek. (20 mei 1944)

Vandaag heb ik fruit gehaald in Purmerend. Druk dat het daar was. In de stad is van alles niets meer te krijgen. Ik ga vanavond wat naar je Moe brengen, die krijgt anders ook niets. (8 augustus 1944)

We eten nu van de Centrale Keuken. Het eten gaat naar de hoeveelheid die er is. Maar er is zo weinig, daar kan men niet van leven. Kolen hebben we ook nog niet. Wat een leven hè? (27 oktober 1944)

Mijn fietsbanden zijn op, ik moet nu alles lopende doen. Trams en treinen zijn uit de mode. (4 december 1944)

Ik ben eten gaan halen in Holten in Overijssel. Dat moest gauw gebeuren want per 1 Maart zou de IJsellinie voor iedereen gesloten worden. Dus moest ik nog snel van de gelegenheid gebruik maken. Ik heb veel gezien en meegemaakt onderweg. Een keer nog moest ik vluchten in een greppel. De oorlog heeft daar veel kapot gemaakt. Onder het gedreun van de V-1' s ben ik de boer langs geweest. Met een afgeladen fiets ben ik huiswaarts gekeerd. Tweeëneenhalve dag heb ik er over gedaan. Drie nachten in het hooi geslapen. (4 maart 1945)

pakketten

De privé- en Rode Kruis-pakketten voorzagen letterlijk en figuurlijk in een levensbehoefte. De uitreiking op een tekening in het Gedenkboek 1944

Pakketten van levensbelang

Volgens David Jan Smit waren de Rode-Kruispakketten voor de krijgsgevangenen van levensbelang. In zijn proefschrift 'Onder de vlaggen van Zweden en het Rode Kruis' (pdf) legt hij uit dat de pakketten voorzagen in een aanvulling op het eentonige en karige voedselrantsoen in de kampen. (pag. 40). Wel werd de inhoud van standaard- en familiepakketten geleidelijk aan minder gevarieerd, als gevolg van de verslechterende voedselsituatie in Nederland.

De Spoorwegstaking en Operatie Market Garden, die Nederland verdeelde in een reeds bevrijd en een nog bezet gedeelte, 'waren voor de krijgsgevangenen direct merkbaar en voelbaar. Zij raakten verstoken van de zo nodige aanvulling op hun voedselrantsoenen en van berichten over hun familie in Nederland, en werden nu geheel afhankelijk van pakketzendingen van buiten Nederland', waarvan de distributie werd verzorgd door het Rode Kruis in Genève. (Smit, pag. 41).

In het tweede halfjaar van 1944 tot mei 1945 verslechterde de voedseltoestand in alle kampen dramatisch. De voedingswaarde in deze periode schommelde in een krijgsgevangenenkamp in Ludwigsburg tussen 1600 à 1700 calorieën per dag, volgens een Zweeds rapport. De energiebehoefte van een man van 70 kg, met een merendeels zittend leven, werd toentertijd geschat op 2400 cal. De Zwitserse gedelegeerde Landolt deelde in zijn rapport, naar aanleiding van zijn bezoek op 28 september 1944 in Oflag 67 bij Neubrandenburg, mee, dat het voedselrantsoen 1600 caloriëen bedroeg, dat wil zeggen een toestand van ondervoeding. (Smit, pag. 69)

' In de herinneringen van ex-krijgsgevangenen staan het tekort aan voedsel en het voortdurend hongergevoel dan ook nog steeds vooraan. Krijgsgevangenen dienden behandeld te worden als de eigen troepen, maar voor de Duitse troepen en de burgerbevolking in Duitsland gold gaandeweg eveneens voedselschaarste'. (Smit, pag. 68).

Inhoud | Verder met: De Reisvereeniging


Make a Free Website with Yola.